biologie

Thema 1 Organen en cellen

Basisstof 4 Cellen van dieren en planten

Samenvatting

In deze les leer je hoe cellen, de bouwstenen van alle organismen, eruitzien bij dieren en planten. Dierlijke cellen hebben een celkern, cytoplasma en een celmembraan. Planten hebben deze onderdelen ook, maar daarnaast nog een celwand, bladgroenkorrels en vacuoles. Elk deel van de cel heeft zijn eigen functie. Zo zorgt de celkern voor de regie in de cel en zorgen bladgroenkorrels ervoor dat planten voedsel kunnen maken via fotosynthese.

Lesdoelen

Lesinhoud

Elke cel is een kleine fabriek. In het cytoplasma, een waterige vloeistof met opgeloste stoffen, vinden veel reacties plaats die de cel in leven houden. Dit wordt omgeven door het celmembraan, een dun vliesje dat regelt wat er in en uit de cel gaat.

Binnen in de cel ligt de celkern. Deze kern is de “directeur” van de cel en regelt alle processen, zoals groei en het maken van eiwitten.

Planten hebben naast deze onderdelen nog extra structuren:

Dierlijke cellen missen deze drie onderdelen. Daarom kunnen dieren zelf geen voedsel maken via fotosynthese en hebben ze vaak een andere manier om stevig te blijven, zoals een skelet.

Praktische toepassingen

Controlevragen en antwoorden

  1. Vraag: Welke drie onderdelen hebben dierlijke cellen altijd?
    Antwoord: Celkern, cytoplasma en celmembraan.

  2. Vraag: Welke drie onderdelen komen alleen voor in plantencellen?
    Antwoord: Celwand, bladgroenkorrels en vacuole.

  3. Vraag: Wat is de functie van de celkern?
    Antwoord: De celkern regelt alles wat er in de cel gebeurt.

  4. Vraag: Waar vindt fotosynthese plaats in de plantencel?
    Antwoord: In de bladgroenkorrels.

  5. Vraag: Waarom hebben dieren geen celwand nodig?
    Antwoord: Omdat dieren stevigheid krijgen door hun skelet of andere structuren, niet door een celwand.


Bron: BBL-3a-thema 1 Organen en cellen oai_citation:0‡BBL-3a-thema 1-organen en cellen.docx