In deze basisstof leer je welke geslachtsorganen er zijn bij jongens en meisjes, en welke functies ze hebben. Je leert hoe deze organen samenwerken bij de voortplanting. Ook leer je dat geslachtsorganen vanaf de geboorte aanwezig zijn, maar pas in de puberteit actief worden door hormonen.
De geslachtsorganen horen bij het voortplantingsstelsel.
Bij de man horen de penis, de balzak, de zaadballen, de bijballen en de zaadleiders.
De zaadballen maken zaadcellen. In de bijballen worden de zaadcellen tijdelijk opgeslagen. Via de zaadleiders gaan ze naar de penis, waar ze het lichaam kunnen verlaten.
Bij de vrouw horen de eierstokken, de eileiders, de baarmoeder, de vagina en de schaamlippen.
In de eierstokken ontstaan eicellen. Elke maand komt er meestal één eicel vrij. De eileider vervoert de eicel naar de baarmoeder.
Als een zaadcel en een eicel samenkomen, vindt bevruchting plaats. De bevruchte eicel groeit in de baarmoeder uit tot een baby.
Vraag: Wat is de functie van de zaadballen?
Antwoord: Ze maken zaadcellen aan.
Vraag: Waar vindt bevruchting meestal plaats?
Antwoord: In de eileider.
Vraag: Welke organen horen bij het vrouwelijke voortplantingsstelsel?
Antwoord: Eierstokken, eileiders, baarmoeder, vagina en schaamlippen.
Vraag: Wat is de functie van de penis?
Antwoord: De penis brengt zaadcellen in het lichaam van de vrouw.
Vraag: Wat gebeurt er met een eicel die niet bevrucht wordt?
Antwoord: Die verlaat het lichaam via de vagina tijdens de menstruatie.
Bron(nen): BBL-3a-thema 1-organen en cellen.docx en BVJ_3B_LWB_A_Antwoorden_T1.pdf.