biologie

Thema 1 Organen en cellen

Basisstof 2 De bouw van een organisme

leerdoelen

1.2.1 Je kunt de organisatieniveaus binnen een organisme benoemen en beschrijven.

inleiding

Jouw lichaam bestaat uit miljoenen cellen. Al die cellen werken samen zodat jij kunt sporten, denken en praten. Niet elke cel is hetzelfde. Je spiercellen hebben bijvoorbeeld een andere bouw dan je hersencellen.

ORGAANSTELSELS
Grotere organismen zoals de mens hebben orgaanstelsels, bijvoorbeeld het verteringsstelsel of het ademhalingsstelsel. Een orgaanstelsel bestaat uit organen. Een orgaan is een deel van een organisme met een of meer functies.

Organen bestaan uit cellen. Door een microscoop lijken cellen ‘plat’, maar in werkelijkheid hebben cellen diepte. Er zijn verschillende typen cellen. De vorm van een cel hangt samen met zijn functie.

WEEFSELS
Een groep cellen met eenzelfde vorm en functie noem je een weefsel. Organen bestaan vaak uit verschillende weefsels. De cellen in spierweefsel hebben een andere vorm dan de cellen in bindweefsel.

In veel weefsels zit tussencelstof tussen de cellen. Er zijn verschillende typen tussencelstof, met elk zijn eigen functie. Soms is het een vloeistof, soms een harde stof die wordt gemaakt door de cellen. Zo maken botcellen een kalkachtige stof als tussencelstof. Door de tussencelstof en de uitlopers is beenweefsel stevig en sterk.

ORGANISATIENIVEAUS
Biologen onderzoeken organismen op verschillende organisatieniveaus. Van groot naar klein zijn dat:
• organisme
• orgaanstelsel
• orgaan
• weefsel
• cel

De verschillende organisatieniveaus werken voortdurend samen. Als je tegen een bal schopt, gebruik je bijvoorbeeld je skelet, spieren en zintuigcellen. Je orgaanstelsels, organen, weefsels en cellen reageren op elkaar en werken met elkaar samen.

vragen

(1) In afbeelding 6 zie je twee tekeningen van een torso. In afbeelding 6.1 zijn de ribben en het borstbeen uit de torso gehaald. In afbeelding 6.2 zijn meer organen uit de torso gehaald. Geef de namen van de genummerde delen.

(2) Hierna staan negen omschrijvingen van begrippen.
• Zet de namen van de begrippen in de puzzel van afbeelding 7.
• In de gekleurde vakjes lees je dan een woord. Vul dit woord in onder de puzzel.

1 De stof die zich tussen de cellen bevindt.
2 Een groep samenwerkende organen die samen een bepaalde functie hebben.
3 Een deel van een organisme met een of meer functies.
4 Het deel van het verteringsstelsel dat gedeeltelijk in de borstholte ligt en gedeeltelijk in de buikholte.
5 De tussencelstof van dit weefsel bevat veel kalk.
6 De spieren van je lichaam vormen samen dit orgaanstelsel.
7 De hersenen zijn een deel van dit orgaanstelsel.
8 Dit orgaan scheidt de romp in de borstholte en de buikholte.
9 Een groep cellen met dezelfde bouw en dezelfde functie(s).

Samenvatting
Maak een samenvatting van de basisstof.
• Zet de organisatieniveaus op volgorde van groot naar klein.
• Leg uit dat tussencelstof de eigenschappen van een weefsel bepaalt.

INZICHT

(3) In afbeelding 8 is een torso schematisch getekend. Op drie plaatsen is een doorsnede gemaakt (i, 2 en z). De dwarsdoorsneden (A, B en C) zijn in afbeelding 9 schematisch getekend.
(q) Combineer elke doorsnede met de juiste letter.
(q) Geef de namen van vijf organen die je ziet in doorsnede A.
(q) In het middenrif zitten openingen. Daar gaan organen doorheen die zowel in de borstholte als in de buikholte liggen. Welke organen gaan door het middenrif?

(4) a Cellen in je lichaam hebben verschillende vormen. Waarmee hangt de vorm van een cel samen?
b In afbeelding 10 zie je dat rode bloedcellen rond en plat zijn. Waarmee hangt deze ronde en platte vorm samen?
c Een rode bloedcel stroomt door het bloedvatenstelsel. Is een rode bloedcel een deel van het bloedvatenstelsel? Leg je antwoord uit.

(5) Verschillende weefsels hebben verschillende eigenschappen.
a In je oorschelp zit kraakbeen. Kraakbeen is lichter en soepeler dan beenweefsel.
Is de tussencelstof bij kraakbeen harder of zachter dan de tussencelstof bij beenweefsel?
b Haaien hebben een skelet van kraakbeen. Wat is het voordeel van het kraakbeenskelet voor de haai?
c Bij een volwassen mens bestaat het skelet voor het grootste deel uit beenweefsel. Welk nadeel zou een volwassene hebben als zijn skelet voor het grootste deel uit kraakbeenweefsel bestond?

(6) Bij een orgaandonatie speelt tijd een belangrijke rol. De organen zijn meestal afkomstig van mensen die recent zijn overleden en moeten zo snel mogelijk worden getransplanteerd.
a Leg uit waarom het belangrijk is dat een orgaan zo snel mogelijk wordt getransplanteerd.
b Sommige organen kun je ook doneren terwijl je nog leeft. Een voorbeeld hiervan zijn de nieren. Een nierpatiënt kan dus een nier krijgen van een levende donor.
Leg uit waarom dat mogelijk is.