1.6.1 Je kunt beschrijven hoe een reductiedeling (meiose) verloopt, wat het doel van de meiose is en wat de kenmerken ervan zijn.
1.6.2 Je kunt de verschillen in de bouw van zaadcellen en eicellen noemen.
1.6.3 Je kunt beschrijven hoe geslachtschromosomen het geslacht van een mens bepalen.
De ene helft van jouw erfelijke eigenschappen heb je van je moeder gekregen, de andere helft van je vader. Deze erfelijke eigenschappen worden doorgegeven via geslachtscellen. De celdeling bij geslachtscellen gaat anders dan de gewone celdeling.
REDUCTIEDELING (MEIOSE)
Mensen planten zich geslachtelijk voort met geslachtscellen. Zaadcellen zijn mannelijke
geslachtscellen en eicellen zijn vrouwelijke geslachtscellen. Zaadcellen zijn veel
kleiner dan eicellen en hebben een zweepstaart. Eicellen hebben geen zweepstaart.
Menselijke geslachtscellen hebben maar 23 chromosomen. Dit komt doordat geslachtscellen ontstaan na een reductiedeling of meiose. Reductie betekent vermindering. Geslachtscellen bevatten maar één chromosoom van elk chromosomenpaar. Een geslachtscel bevat dus 23 chromosomen.
Een reductiedeling verloopt in stappen, net als een gewone celdeling. In dit voorbeeld zijn twee paar chromosomen getekend in elke lichaamscel. Het ene paar is roze gekleurd, het andere paar blauw.
GESLACHTSCHROMOSOMEN BIJ DE BEVRUCHTING
Bij de bevruchting versmelt de kern van een eicel met de kern van een zaadcel. Daarbij
worden 23 chromosomenparen gevormd uit de enkelvoudige chromosomen in de eicel en
de zaadcel. Een van die chromosomenparen bestaat uit twee geslachtschromosomen. Dit
zijn de chromosomen die de erfelijke informatie bevatten voor het geslacht van de baby.
Er zijn twee geslachtschromosomen: een X-chromosoom en een Y-chromosoom.
Meisjes hebben het chromosomenpaar XX en jongens het chromosomenpaar XY. De kern
van een eicel bevat altijd een X-chromosoom. De kern van een zaadcel kan een
X-chromosoom of een Y-chromosoom bevatten. Het chromosoom in de zaadcel bepaalt
dus het geslacht van de baby.
(1)
a Hoeveel chromosomen komen voor in een eicel?
b Hoeveel chromosomen komen voor in een zaadcel?
c Hoeveel chromosomen komen voor in een bevruchte eicel?
d Wat is een ander woord voor reductiedeling?
e Wat is het doel van reductiedeling?
(2)
a Met welke twee letters geef je de geslachtschromosomen van een meisje aan?
b Met welke twee letters geef je de geslachtschromosomen van een jongen aan?
c Welke geslachtscel kan zichzelf voortbewegen? eicel / zaadcel
d Welke geslachtscel bevat altijd een X-chromosoom? eicel / zaadcel
e Een zaadcel is ontstaan door een gewone celdeling / reductiedeling.
(5) Elke diersoort heeft een vast aantal chromosomen in de kern van de lichaamscellen.
a Van een bepaalde zoogdiersoort is het chromosomenaantal nog niet bekend. Een
onderzoeker bekijkt een spiercel door een microscoop en telt 39 chromosomen.
De onderzoeker heeft niet goed geteld.
Leg uit hoe je dat kunt zien aan het aantal chromosomen.
b Een andere onderzoeker telt in een geslachtscel van een vliegje 4 chromosomen. Kan dat, of heeft zij ook een fout gemaakt? Leg je antwoord uit.
c In afbeelding 5 zie je een Chinese hamster. De kern van een bepaalde cel van de
Chinese hamster bevat 11 chromosomen.
Is dit de kern van een lichaamscel of van een geslachtscel? Leg je antwoord uit.
d Hoeveel chromosomen bevat de kern van een niercel van de Chinese hamster?
(6) Lees de tekst ‘Meisjes zijn sterker, maar jongens zijn sneller’.
a Een man en een vrouw willen graag een dochter.
Moet de eicel worden bevrucht door een zaadcel met een X-chromosoom of een
zaadcel met een Y-chromosoom?
b Leeft een zaadcel met een X-chromosoom langer of korter dan een zaadcel met een Y-chromosoom?
c Heeft een zaadcel met een X-chromosoom meer of minder tijd nodig om de eicel te bereiken? Leg je antwoord uit.
d Leg uit waarom een eicel geen invloed heeft op welke zaadcel de eicel het eerst bevrucht.
e Een eicel is veel groter dan een zaadcel.
Leg uit welk voordeel zaadcellen hebben bij hun kleine formaat.
(7) Lees de tekst ‘Kruisen met soorten’ en bekijk tabel i.
a Hoeveel chromosomen verwacht je in cellen van een muilezel en een muildier aan te
treffen? Leg je antwoord uit.
b Tijdens welke fase van de meiose treedt er bij muilezels en muildieren een probleem op in verband met het aantal chromosomen in de cellen? Leg je antwoord uit.
c De kruising van een paard met een zebra heeft een opvallend vachtpatroon.
Leg uit dat dit niet kan komen doordat in de cellen van de kop en het achterlijf alleen
chromosomen van de ezel zitten, terwijl in de cellen van de borst en de voorpoten
alleen chromosomen van het paard zitten.