In deze les leer je over geslachtscellen, oftewel voortplantingscellen, en het proces van bevruchting. Je ontdekt het verschil tussen gewone lichaamscellen en geslachtscellen. Ook komt aan bod hoe bevruchting plaatsvindt en wat daarbij gebeurt in de kern van de cel.
Wat zijn geslachtscellen?
Geslachtscellen zijn cellen die nodig zijn voor voortplanting. Bij de mens zijn dit de eicellen (vrouw) en zaadcellen (man). Geslachtscellen noem je ook wel voortplantingscellen.
Verschil tussen gewone cellen en geslachtscellen:
Waarom is dat zo?
Bij de bevruchting smelten een eicel en een zaadcel samen. Hun kernen versmelten ook. Zo ontstaat een bevruchte eicel met het oorspronkelijke aantal chromosomen (dus weer 46 bij de mens).
Hoe ontstaan geslachtscellen?
Het ontstaan van geslachtscellen gebeurt in de voortplantingsorganen (eierstokken en testes). Hier vindt een speciale celdeling plaats, die anders is dan de gewone celdeling. Dit proces heet ‘meiose’. Door meiose ontstaat uit één moedercel vier dochtercellen die elk de helft van het chromosoomaantal hebben.
Wat gebeurt er bij bevruchting?
Vraag: Hoeveel chromosomen heeft een menselijke geslachtscel? Antwoord: 23 chromosomen.
Vraag: Wat gebeurt er bij de bevruchting van een eicel? Antwoord: De celkern van de zaadcel en de eicel smelten samen, zodat er weer een cel met 46 chromosomen ontstaat.
Vraag: Wat is het belangrijkste verschil tussen gewone cellen en geslachtscellen? Antwoord: Gewone cellen hebben het volledige aantal chromosomen, geslachtscellen de helft.
Vraag: Hoe heten de celdelingen waarbij geslachtscellen worden gevormd? Antwoord: Meiose.
Vraag: Waarom is het belangrijk dat geslachtscellen de helft van het chromosoomaantal hebben? Antwoord: Omdat bij bevruchting het aantal wordt verdubbeld, zodat het oorspronkelijke aantal chromosomen behouden blijft.
Gebruikte documenten: