biologie

Thema 1 Inleiding in de biologie

Basisstof 3 Plantaardige en dierlijke cellen

Samenvatting

In deze basisstof leer je hoe cellen van planten en dieren eruitzien en wat hun belangrijkste overeenkomsten en verschillen zijn. Beide soorten cellen bevatten een celmembraan, cytoplasma en een celkern, maar planten hebben daarnaast ook een stevige celwand, een grote centrale vacuole en plastiden (zoals bladgroenkorrels). Deze structuren geven planten stevigheid en kleur en maken fotosynthese mogelijk. Met de microscoop kun je deze celonderdelen bestuderen en hun functies leren begrijpen.

Lesdoelen

Lesinhoud

Een cel is de kleinste biologische eenheid die zelfstandig kan leven. Ondanks de verschillen tussen planten en dieren zijn hun cellen grotendeels vergelijkbaar.

Overeenkomsten:

Specifiek voor plantaardige cellen:

Met een lichtmicroscoop kun je veel celonderdelen zien, maar met een elektronenmicroscoop zijn nog kleinere structuren zichtbaar. Dankzij het werk van Robert Hooke en Antoni van Leeuwenhoek weten we hoe belangrijk microscopen zijn bij het onderzoeken van cellen oai_citation:0‡BVJ_H_4A_Boek.docx.

Praktische toepassingen

Controlevragen en antwoorden

  1. Vraag: Welke drie structuren komen alleen voor in plantaardige cellen?
    Antwoord: De celwand, vacuole en plastiden.

  2. Vraag: Wat is de functie van de vacuole?
    Antwoord: Stevigheid geven (turgor) en soms kleurstoffen opslaan.

  3. Vraag: Wat is het verschil tussen bladgroenkorrels en chromoplasten?
    Antwoord: Bladgroenkorrels doen fotosynthese en bevatten bladgroen; chromoplasten bevatten kleurstoffen (geel, rood, oranje).

  4. Vraag: Wat ontdekte Robert Hooke in 1665 met zijn microscoop?
    Antwoord: Dat kurk uit kleine hokjes bestaat, die hij cellen noemde.

  5. Vraag: Welke organellen hebben zowel dierlijke als plantaardige cellen?
    Antwoord: Celmembraan, cytoplasma en celkern.


Bron: Biologie voor Jou – 4 havo deel A oai_citation:1‡BVJ_H_4A_Boek.docx